Royal Air Force

"Geslagen doch niet verslagen" --Nederlanders in de RAF tijdens de Tweede Wereldoorlog

De Nederlandse luchtstrijdkrachten namen tijdens de Tweede Wereldoorlog op twee fronten deel aan de strijd: vanuit Australië van waaruit de Marineluchtvaartdienst en de Militaire Luchtvaart van het KNIL het opnamen tegen de Japanse overheerser, en vanuit Groot-Brittannië waar Nederlands personeel was ingedeeld bij de Britse luchtmacht, de Royal Air Force, en de Britse Marineluchtvaartdienst, de Fleet Air Arm. In dit artikel zal ik ingaan op de wijze waarop het Nederlandse RAF-personeel tijdens de oorlogsjaren deelnam aan de luchtstrijd boven Europa.

Oorlog in Nederland

In Nederland werd de kern van de luchtstrijdkrachten in 1940 gevormd door het Wapen der Militaire Luchtvaart (ML) van de Koninklijke Landmacht. Daarnaast waren de meeste opleidingsfaciliteiten van de Marineluchtvaartdienst (MLD) in Nederland geconcentreerd. Hoewel de ML in de jaren voor 1940 aanzienlijk was gemoderniseerd met onder meer Fokker G-I jachtkruisers en Fokker D-XXI jachtvliegtuigen was de gevechtskracht van dit wapen beperkt, zeker in vergelijking met het Duitse luchtwapen. Toen de Nederlandse strijdkrachten op 14 mei 1940 capituleerden was de ML zo goed als vernietigd. Slechts het personeel van de vliegscholen van Souburg en Haamstede, in totaal zo'n 280 man, wisten naar Groot-Brittannië te ontkomen. Het betrof hier voor het merendeel in opleiding zijnde vliegers en grondpersoneel. Van het ML-personeel dat in de meidagen van 1940 operationeel was ingezet wist nagenoeg niemand direct na de Nederlandse capitulatie Groot-Brittannië te bereiken. Daaraan lagen twee redenen ten grondslag. In de eerste plaats werd Nederland binnen een tijdsbestek van slechts enkele dagen bezet, waardoor ontkomen bijzonder moeilijk was. De tweede oorzaak lag verscholen in het feit dat er vooraf in het neutrale Nederland geen plannen waren gemaakt om in geval van een capitulatie het land te ontvluchten om elders de wapenen op te pakken. Luitenant-generaal P.W. Best, die in mei 1940 de luchtverdediging van Nederland leidde, verklaarde naderhand: 'Er was voor ons geen sprake van de wijk nemen. Wij wisten van tevoren, dat wij ons zouden doodvechten, althans de luchtmacht'. Dit vormde een schril contrast met de MLD. Deze had zich in de luchtstrijd grotendeels afzijdig gehouden omdat het hoofdzakelijk was uitgerust met verouderde watervliegtuigen voor les- en verkenningsdoeleinden. Uiteindelijk waren 28 van deze toestellen met bemanning via Frankrijk naar Groot-Brittannië geëvacueerd.

De strijd voortgezet

Toen eind mei 1940 de balans werd opgemaakt, bevond zich van de voormalige ML dus alleen het personeel van de genoemde vliegscholen in Groot-Brittannië. De MLD-vertegenwoordiging in het Verenigd Koninkrijk bestond uit allegaartje aan watervliegtuigen en ongeveer 75 vliegers, waarnemers, telegrafisten en een klein aantal technische officieren en ervaren vliegtuigmakers. De vraag was op welke wijze de strijd tegen Nazi-Duitsland het best kon worden voortgezet. Het antwoord daarop was niet eenvoudig. Men bevond zich in een vreemd land dat zich opmaakte voor een allesbeslissende strijd met Duitsland en waar iedere persoon afkomstig van het vasteland van Europa met wantrouwen en achterdocht werd behandeld. Het verzoek van het in alle haast opgerichte Bureau Luchtvaart op het Nederlandse Ministerie van Oorlog in Londen hoopte aanvankelijk dat het ML-personeel de opleiding zou kunnen afronden op een Britse vliegschool. Die plannen werden afgewezen door Groot-Brittannië. Wel werd de suggestie van de hand gedaan om een vliegschool te vestigen op het Canadese Gander. Om onduidelijke redenen werd dit voorstel op zijn beurt weer door de Nederlandse regering afgewezen. Personeelsgebrek bij de MLD deed de minister van Oorlog uiteindelijk besluiten het ML-personeel over te hevelen naar het luchtwapen van de marine. Dit krijgsmachtdeel had inmiddels uit het uitgeweken personeel en materieel op 1 juni 1940 een nieuwe eenheid geformeerd, het 320 (Dutch) Squadron, dat bij RAF Coastal Command werd ingedeeld. Korte tijd later werd nog een tweede eenheid, het 321 (Dutch) Squadron, opgericht. De MLD beschikte echter niet over voldoende personeel om beide eenheden volledig 'te vullen'. De helft van de instructeurs en de verst gevorderde leerlingen werden daarom per 1 augustus 1940 bij het 320 en het 321 Squadron ingedeeld, de overige leerling-vliegers gingen een maand later over naar de MLD. Zij zetten eerst hun opleiding voort in Nederlands-Indië. In enkele groepen keerden zij in de loop van 1941 terug naar Groot-Brittannië om op de RAF-basis Grantham hun vliegopleiding te voltooien. Vanaf begin 1942 maakten ook zij deel uit van het 320 Squadron. Direct gevolg van deze overheveling van het ML-personeel naar de MLD was wel dat in de zomer van 1940 nog geen Nederlandse vliegers, hoewel ze dit wel vurig wensten, deel uitmaakten van het vliegercorps van RAF Fighter Command dat een verwoede strijd voerde met de Duitse Luftwaffe tijdens de Slag om Engeland.

Ingezet in Marineuniform

Het takenpakket van het 320 en het 321 Squadron - de laatste eenheid werd begin 1941 wegens gebrek aan mankracht opgeheven - bestond in de eerste oorlogsmaanden uit het vliegen van patrouilles boven zee. Aanvankelijk vond dit plaats met een aantal uit Nederland uit Nederland geëvacueerde Fokker T-VIIIW's, vervolgens met de Avro Anson en vanaf eind 1940 met de Lockheed Hudson. Vanaf het voorjaar 1941 ging het 320 Squadron vanaf het Schotse Leuchars deelnemen aan anti-scheepvaartpatrouilles boven de noordelijke Noordzee en de Noorse kust. Ook voerde de Nederlandse Hudson-eenheid vanaf 1941 af en toe bombardementen uit. De eerste aanval, waarbij het Noorse vliegveld Mandal werd gebombardeerd, stond in de nacht van 9 op 10 mei, precies een jaar na de Duitse inval in Nederland op het programma. Ondanks enkele succesvolle operaties stond deze periode toch vooral ook in het teken van zware verliezen.
Daarin kwam weinig verandering toen het Squadron vanaf het voorjaar van 1942 voornamelijk langs de Franse, Belgische en Nederlandse kust ging opereren. Een jaar lang werd de Nederlandse eenheid nu boven deze wateren ingezet in het kader van de Britse anti-shipping campaign. In tegenstelling tot eerder vonden deze missies hoofdzakelijk in de nachtelijke uren plaats en werd getracht door laag te vliegen de Duitse scheepskonvooien te verrassen. Dat gelukte maar gedeeltelijk: in de genoemde periode werden negen Nederlandse Hudsons neergeschoten waarbij van acht toestellen de gehele vierkoppige bemanning om het leven kwam. In maart 1943 werd het 320 Squadron teruggetrokken uit RAF Coastal Command. Tot dat moment had de eenheid (volgens eigen opgave) in totaal 37 schepen tot zinken gebracht of zwaar beschadigd.

De Mitchell-periode

In het voorjaar van 1943 kreeg het 320 Squadron de beschikking over de B-25 Mitchell-bommenwerper en werd het ingedeeld bij No. 2 Group RAF. Op 17 augustus werd de eerste bombardementsmissie met de Mitchell uitgevoerd. Twee dagen later werd voor het eerst ook een doel in Nederland aangevallen: de scheepswerf 'De Schelde' in Vlissingen. De meeste doelen van het squadron bevonden zich echter in Frankrijk, waar in eerste instantie vooral havens, vliegvelden en spoorweg- en verkeersknooppunten werden gebombardeerd. In november 1943 werd de Nederlandse marine-eenheid overgeheveld naar de Second Tactical Air Force (2nd TAF). De voornaamste taak van de 2nd TAF bestond uit het voorbereiden en ondersteunen van de geallieerde landingen in Normandië in juni 1944. De zeer intensieve vliegperiode die daarmee aanbrak, vergde een maximale inzet van het squadron. Daarnaast had het een schrikbarende stijging van de verliezen tot gevolg: in de twaalf weken na D-Day verloor het 320 Squadron tien Mitchells waarbij een kleine 40 bemanningsleden om het leven kwamen.


Nadat Frankrijk en het grootste gedeelte van België in september 1944 waren bevrijd kon het squadron zich gaan opmaken voor een verplaatsing naar het vasteland van Europa. Halverwege oktober 1944 streek het squadron neer op Zaventhem bij Brussel. Nu Nederland steeds nadrukkelijker in het frontgebied kwam te liggen, stonden ook steeds vaker doelen op vaderlandse bodem op het programma. Onder meer bruggen bij Roermond, Venlo, Zwolle en Deventer waren herhaaldelijk het doelwit van de Nederlandse middelzware bommenwerpers.

Voorts namen Mitchells ook deel aan het (mislukte) bombardement op Bezuidenhout waarbij een groot aantal burgerslachtoffers was te betreuren. Het 320 squadron beleefde het einde van de Tweede Wereldoorlog in het Duitse Achmer, waarnaar het kort voor mei 1945 was overgeplaatst. Gedurende de bijna vijf jaren van bijna continue inzet verloren 157 bemanningsleden van het 320 Squadron het leven.

Opleiding in de RAF

Inmiddels waren in 1940 alle Nederlanders in de vrije wereld opgeroepen om dienst te nemen bij de Nederlandse strijdkrachten. Hoewel de opkomst tegenviel meldden zich toch verscheidene Nederlanders uit alle delen in de wereld in Groot-Brittannië om deel te nemen aan de strijd tegen Nazi-Duitsland. Een aantal van hen sprak de voorkeur uit om in vliegende functie aan de oorlog deel te nemen. Ook van de bij de Nederlandse Brigade ingedeelde Nederlanders deden een groot aantal het verzoek om te worden overgeplaatst naar de RAF. Eenzelfde tendens viel te bespeuren bij de zogenaamde Engelandvaarders. Al in 1940, maar in de jaren daarna steeds meer Nederlanders te ontkomen uit bezet gebied. Deze uit bezet gebied gevluchte Nederlanders, Engelandvaarders, kwamen na aankomst in Groot-Brittannië allen onder de wapenen. Omdat de meerderheid van deze groep vaak zo snel mogelijk actief aan de oorlog wilde deelnemen en omdat Engelandvaarders tot op zekere hoogte een vrije wapenkeuze hadden, koos een groot deel van hen voor een carrière bij de RAF, bij de zeevarende marine of als geheim agent.


Om in de behoefte te kunnen voorzien stemde het Britse Air Ministry, door tussenkomst van ZKH Prins Bernhard, in het voorjaar van 1941 in met het opleiden van een groep Nederlanders tot vlieger. Deze eerste groep van ongeveer 25 personen startte begin 1941 de opleiding. Nog in hetzelfde jaar volgde een tweede en derde groep. Al deze Nederlanders werden daarvoor ingedeeld bij de Royal Air Force Volunteer Reserve (RAFVR). Na het verlies van Nederlands-Indië ging ook de Koninklijke Marine ertoe over personeel bij de RAF op te leiden. Om het opleidingstraject meer gestroomlijnd te laten verlopen werd vanaf het voorjaar van 1942 volgens het Combined Navy/Army Scheme gewerkt. Het Air Ministry verplichtte zich daarbij om met ingang van april 1942 per maand tien Nederlanders in opleiding te nemen. De voor de MLD bestemde leerlingen werden na hun vliegtraining ontheven van hun detachering bij de RAFVR, de overigen werden ingedeeld bij RAF-squadrons en vormden het 'Nederlandse Contigent ML in de RAFVR'. In tegenstelling tot hun marinecollega's droegen zij het RAF-uniform met RAF-distinctieven. Zij waren alleen herkenbaar als Nederlander aan het lintje op de mouwen van hun uniform waarop het woord Netherlands was vermeld.


De eerste groep Nederlanders die bij de RAF werd getraind, doorliep de opleiding nog geheel in Groot-Brittannië. De opleiding van de meeste overige aspirant-vliegers en -waarnemers vond daarna in Canada plaats in het kader van het British Commonwealth Air Training Plan. Een uitzondering vormden de vliegers en waarnemers die hun opleiding ontvingen op de in 1942 opgerichte Royal Netherlands Military Flying School te Jackson in de Verenigde Staten. Zowel het uit Canada als het uit de Verenigde Staten afkomstige personeel onderging na aankomst (of terugkeer) in Groot-Brittannië hier alleen nog de operationele training alvorens men werd geplaatst bij een RAF-eenheid.

Oprichting van een Nederlands Spitfire-squadron

Eind 1941 meldden de eerste Nederlandse vliegers zich bij operationele RAF-eenheden. Jachtvliegers werden geplaatst bij verschillende aan de Britse zuidkust gestationeerde Spitfire-squadrons. Vliegers die waren opgeleid om meermotorige vliegtuigen te gaan besturen vonden hun weg naar Bomber of Coastal Command. Spoedig keerden de eersten van hen niet terug van een hun oorlogsmissie. De bekendste was ongetwijfeld Flight Lieutenant B. van der Stok die al voor de oorlog tot de gelederen van de ML was toegetreden en in 1941 Groot-Brittannië wist te bereiken. Na een korte conversiecursus werd hij aan het eind van dat jaar geplaatst bij het 41 Squadron en schopte het bij deze eenheid tot flight commander alvorens hij op 12 april 1942 boven Frankrijk werd neergeschoten. Later tijdens de oorlog wist Van der Stok op sensationele wijze te ontsnappen uit het gevangenkamp Stalag Luft III en weer terugkeren naar Groot-Brittannië.
Ondanks de soms forse verliezen - op 20 juni 1942 verloren bijvoorbeeld drie vliegers van het 118 Squadron op een en dezelfde missie het leven - waren medio 1942 zo veel jachtvliegers operationeel dat kon langzaam kon worden overgegaan tot de vorming van een 'all Dutch' Spitfire-squadron. Daarvoor werden in de zomer de meeste beschikbare vliegers overgeplaatst naar het op het vliegveld van Castletown gestationeerde 167 Squadron. Hoewel de meeste Nederlandse vliegers geen bezwaar hadden om met voornamelijk landgenoten een squadron te vormen, konden de meesten het maar moeilijk verkroppen dat ze daarvoor werden overgeplaatst van Zuid-Engeland naar het 'rustige' Schotland. In de herfst van 1942 kwam daarin verandering toen het 167 Squadron naar Ludham aan de Britse Oostkust werd overgeplaatst. De luchtoperaties verplaatsten zich nu naar het Nederlandse kustgebied. De Spitfires van de eenheid werden onder meer ingezet tijdens de beroemde aanval op de elektriciteitscentrales van Amsterdam op 3 mei 1943. Kort daarna, op 12 juni 1943 werd het 167 Squadron overgeplaatst naar Woodvale en tegelijkertijd omgedoopt tot het 322 (Dutch) Squadron.

Het 322 Squadron in de frontlinie

Na een periode van opwerking ging het 322 Squadron vanaf het voorjaar van 1944 deel uitmaken van No. 141 Wing. In deze periode werd de Nederlandse eenheid vooral ingezet ter onderschepping van Duitse fotoverkenners. Na D-Day legde het 322 Squadron zich meer en meer toe op het onderscheppen van V-1-vergeldingswapens. Flying Officer R.F. Burgwal gold als topschutter binnen de Nederlandse gelederen met negentien vernietigde 'vliegende bommen'. Hij was daarmee een van de 'best scorende' Spitfire-vliegers: de overige V-1-aces vlogen bijna allen de veel snellere Hawker Tempest.
Behalve voor de bestrijding van V-wapens vloog het 322 Squadron vanaf medio 1944 ook veelvuldig boven bezet Europa, onder meer bij de uitvoering van gewapende patrouilles en bij het escorteren van bommenwerpers. Ook nam de Nederlandse eenheid deel aan operatie Market Garden, de luchtlandingsoperatie bij Arnhem. Het mislukken van deze operatie had tot gevolg dat de Geallieerde opmars nagenoeg tot stilstand kwam. Voor het hernieuwde offensief na de winter van 1944/1945 zou ook een beroep op het Nederlandse Spitfire-squadron worden gedaan. Het werd daarvoor, net als eerder het 320 Squadron, overgeheveld naar de 2nd TAF. Men kreeg daarvoor de beschikking over de Spitfire Mk-XVI die speciaal was uitgerust voor de grondaanvalstaak. Het toestel was onder meer voorzien van een versterkte vleugel en een gyro gun- en bombsight.
Begin januari 1945 werd het 322 Squadron overgeplaatst naar het vliegveld Woensdrecht van waaruit het bombardementen ging uitvoeren op doelen in Nederland en Noord-Duitsland. De grondaanvalstaak van de jachtbommenwerpers was effectief, maar tevens uiterst risicovol, getuige het verlies van elf gesneuvelde, verongelukte en gevangen genomen vliegers in nauwelijks vier maanden tijd. In maart kreeg het 322 Squadron voor het eerst officieel een Nederlandse squadroncommandant, de hiervoor al genoemde Squadron Leader B. van der Stok. Met hem aan het roer vierde de Nederlandse Spitfire-eenheid het einde van de Tweede Wereldoorlog in het Duitse Varrelbusch. In totaal verloor het 322 Squadron tussen juni 1943 en mei 1945 zestien Nederlandse en twee Britse jachtvliegers.

Nederlanders in Britse squadrons

Zoals hiervoor al aangegeven, werden ook een flink aantal Nederlanders in Britse RAF-squadrons ingedeeld. Al in het voorjaar van 1941 maakten drie vliegers van de ML-KNIL deel uit van eerst het 92, en vervolgens het 611 Squadron van RAF Fighter Command. Deze detachering in Groot-Brittannië had tot doel gevechtservaring op te doen, die vervolgens zou moeten worden verspreid binnen de ML-KNIL. Daarvan was slechts ten dele sprake: alleen Flight Lieutenant J.B.H. Bruinier (die na de oorlog de KLu als generaal-majoor zou verlaten) overleefde de stage. Zijn beide collega's kwamen tijdens een van de oorlogsvluchten om het leven. Zoals aangegeven groeide vooral vanaf eind 1941 het aantal Nederlanders bij RAF Fighter Command. Zij waren tot medio 1942 verdeeld over een groot aantal squadrons. Pas met de oprichting van het 322 Squadron werden de meeste Nederlanders ingedeeld bij deze eenheid. Ook daarna waren echter her en der Nederlanders bij Britse squadrons ingedeeld. Zij vlogen daarbij niet alleen op de Spitfire, maar ook op de Bristol Beaufighter, de De Havilland Mosquito, de Hawker Typhoon, de Hawker Tempest en de North American P-51 Mustang.
Behalve jachtvliegtuigen, diende Nederlanders onder meer ook bij RAF Bomber Command en Coastal Command. Vanaf begin 1942 gingen een aantal vliegers deel uitmaken van Britse squadrons. In totaal zouden ongeveer 30 militairen met een Hollands paspoort gedurende de oorlogsjaren deel uitmaken van RAF Bomber Command. Onder hen bevond zich ook J. 't Hart die twee tours volmaakte en eveneens twee keer werd gedecoreerd met het Distinguished Flying Cross. 't Hart overleefde de oorlog. Ruim een derde van zijn collega's niet.

Enige afsluitende woorden

Tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog vervulden maar liefst 340.000 militairen een vliegende functie bij de RAF. Het Nederlandse aandeel, zo'n 700 vliegers, waarnemers, telegrafisten en luchtschutters bedroeg daardoor in 1945 nog geen 0,6 procent van de gehele personele omvang van de Britse luchtmacht. Hoewel de Nederlandse bijdrage kwantitatief gezien dus uiterst gering was, mag om een aantal redenen niet geringschattend worden geoordeeld over de participatie van Nederlands luchtvarend personeel aan de luchtoorlog boven Noordwest-Europa. In de eerste plaats liepen de Nederlandse militairen van de RAF een niet gering risico om te sneuvelen bij de luchtoperaties boven Europa. Ofschoon zij beseften dat zij mogelijk het grootste offer zouden moeten brengen, weerhield het hen er niet van dienst te nemen. In de tweede plaats leverden de twee Nederlandse RAF-squadrons en de individuele Nederlandse militairen die waren ingedeeld bij Britse eenheden - hoe klein ook wanneer beschouwd binnen het grote geheel van de RAF - een waardevolle bijdrage aan de bevrijding van het Europese vasteland. Ten derde mag de propagandistische waarde van de Nederlandse deelname aan de luchtoorlog niet onderschat worden. Het gaf de Nederlanders in bezet gebied hoop en diende voor de Nederlandse politiek als middel om door de Geallieerde partners (meer) serieus te worden genomen. Ten slotte is de deelname aan de luchtoorlog door Nederlanders ontegenzeggelijk van groot belang geweest voor de opbouw van de naoorlogse luchtstrijdkrachten waarvan de oorlogsgeneratie de kern ging vormen. Doordat de voormalige RAF-miltiairen bekend waren met de laatste stand van zaken op technisch en operationeel vlak kon men eind jaren '40 zonder echt grote problemen het straaltijdperk binnengaan.

Dit artikel werd eerder gepubliceerd in Carré december 2003.

Sponsoren